Op maandag 12 januari werden we ‘s ochtends met de bijboot aan de kant van Portobelo afgezet, de bijboot moest wat vaker heen en weer varen, want iedereen had een volle trekkingrugzak bij zich. Om negen uur kwam er een bus waar we na veel proppen net allemaal in pasten. Vier uur opgevouwen tussen je bagage door Panama rijden stond ons te wachten, maar iedereen had het er voor over want we waren onderweg naar de indianen!
De bus zette ons af bij de rand van een meer. Er kwam een gids, genaamd Syro, met ons mee, we werden verdeelt over drie kano’s en gingen het meer op. Een uur lang voeren we over het meer waar allemaal dode bomen uit het water staken, ooit was dit meer een bergdal, nu het volgelopen is met water zorgen de kale bomen voor een surrealistisch gezicht. Na ruim drie kwartier varen kwamen we bij het punt waar het meer een rivier werd. Op deze rivier hebben we nog een kwartier gevaren langs moeras, overal zaten reigers. Op een gegeven moment kwam aan onze linker zijde een dorpje in zicht, het indianendorpje.
We legden aan en klommen de steile helling langs het water op, de dorpsbewoners stonden ons boven al op te wachten. We maakten gauw een treintje om de bagage en het voedsel uit te laden, vervolgens mochten we een huisnummer trekken. Ik trok een 3, net zoals Niki, Fleur, Jeroen en Liz, dit werden mijn huisgenoten voor de komende week.
Syro stelde ons voor aan onze gastvrouw, Mevrouw Delia, een gezet vrouwtje van (ik gok) rond de 60. Ze nam ons mee het dorp in en we liepen langs verschillende huisjes, sommige kon je eerder hutjes noemen, maar allemaal waren ze op palen gebouwd en hadden een dak van palmbladeren. Ons huis was een van de mooiere in het dorp, het had namelijk twee verdiepingen en een tuintje met omheining. Achter het huis aan de rand van het oerwoud was het toilethokje, met daarin een geïmproviseerde wc-pot met een heel diep gat. In de tuin was een kraantje om te wassen; de afwas, kleding en met een gordijntje ervoor ook jezelf.
Het huis:
De WC:
We stelden onszelf voor aan de andere bewoners van het huis, er woonde nog een jongere vrouw, Senna, een man genaamd Leo, twee jongetjes van 4 en 7, hun nichtje van 2, nog een oudere zus van 12, een broer van 14 en een heel, heel oud opa’tje die de hele tijd op hetzelfde houten bankje zat of lag.
Delia vertelde ons dat we mochten gaan zitten en ze schoof een tafel bij, in ons beste Spaans vertelden we een beetje over School at Sea en Nederland. Daarna werd het eten voor ons op tafel gezet. We kregen een gigantisch bord met rijst, kip en een lekkere saus van bonen en linzen. En een glas water, rookwater noemden wij het, doordat ze het water koken boven een kampvuur smaakt het heel sterk naar rook, wel even wennen!
Met (over-) volle buikjes gingen we terug naar het beginpunt, we gingen voetballen met de indianen. We hadden allemaal al gezien dat voetbal een belangrijke sport is in het dorp; voor ons huis is een voetbalveld, er staan trofeeën en veel inwoners dragen voetbalshirts.
De jongens met wie we voetbalden waren dan ook erg goed. De middag vloog zo voorbij, na het voetballen brachten we onze bagage naar ons huis, maakten onze (hang-)matjes klaar en hingen onze klamboes op (de mensen zelf sliepen in een soort van tent tegen de muggen van aan elkaar gemaakte lappen). Het avondeten was opnieuw warm, een bord vol gefrituurde bananenschijfjes en een spiegeleitje. We mochten douchen bij het kraantje, en zijn toen met een zaklamp nog even bij huisje 1 gaan kijken. Daarna zat onze eerste dag bij de indianen er al weer op!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten